De vroegste
tijden
Zo’n 15 miljard jaren geleden ontstond het heelal door de oerknal. Het was de moderne mens, homo sapiens (wijze, verstandige mens), die zich omstreeks 100.000 tot 200.000 jaren geleden vanuit het oosten van Afrika in Sub-Sahara verspreide over de aarde. Het is van deze soort dat we afstammen. De eerste voorlopers van de mens waren evenwel zo’n 4 a 5 miljoen jaren geleden in Kenia verschenen. Rassen bestaan dus in feite niet. Het enige wat bevolkingsgroepen van elkaar onderscheid zijn culturele verschillen die gegroeid zijn uit klimatologische en daaruit voortvloeiende leefomstandigheden. Europa werd tamelijk laat bevolkt door de moderne mens. In België zijn wel vroege resten van voorlopers van de mens gevonden die al 700.000 jaren geleden of nog eerder in z.o. Europa aankwamen en omstreeks 120.000 tot 250.000 jaren geleden langs de oevers van de maas ons land binnenkwamen. Bij de vraag waar en wanneer de eerste mensen op het grondgebied van onze gemeente aankwamen hebben we enkel het raden. Zoals bij alle gemeenten en steden ligt de oorsprong ervan verscholen in de nevelen der tijden. Niemand kan met zekerheid zeggen wanneer de eerste mens zijn voetsporen zette op Dilbeekse aarde. Daarbij komt nog dat in den beginne geen sprake was van gemeentegrenzen, laat staan geschreven documenten. Het is geweten dat omstreeks 400 v. Chr. Midden- en West Europa bevolkt was door de Kelten, en dat ze naderhand geromaniseerd en gegermaniseerd werden. Zij waren een Indogermaanse bevolkingsgroep afkomstig uit het Z.-W.- van Duitsland. Als eerste historisch bekende inwoners van Gallië waren het landbouwers geworden.
In België begint de Bronstijd rond 1600 v. Chr. Dit is tamelijk laat, omdat er in onze streken geen geschikte grondstoffen waren. Het brons kwam naar België via de handel, die zich reeds in de Nieuwe Steentijd had ontwikkeld. Het brons kon in eerste instantie de vuursteen niet verdringen, maar naarmate de bronstijd vorderde nam het gebruik van het metaal toe. Het brons werd gebruikt voor het vervaardigen van wapens maar ook van juwelen. Onder invloed van immigranten uit Zuid-Engeland ging de bevolking er toe over om de lichamen van de afgestorvenen te verbranden en hun as te verzamelen in potten, urnen genaamd.
Vanaf de VIIIste eeuw voor Christus kregen de volkeren van West-Europa de ijzerbewerking onder de knie. Zij werd ingevoerd door krijgers afkomstig uit Oostenrijk. Zij maakten zwaarden en beschermden hun lichaam met ijzeren borstplaten. Hun cultuur wordt Hallstatt-cultuur genoemd. Zij werd gekenmerkt door een sterk sociaal onderscheid. De opperklasse was oorlogszuchtig en de graven van haar leden zijn rijkelijk versierd. De gewone lieden werden daarentegen zeer eenvoudig begraven. De voorwerpen uit de Hallstatt-cultuur werden voornamelijk versierd met geometrische motieven.
Vanaf ongeveer 500 v. C. maakt deze cultuur plaats voor een andere: de "La Tène"-cultuur. Artistiek uit dit zich door het afbeelden van gestileerde mensen- en dierenhoofden. België werd op dat moment bewoond door Kelten. Die onderhielden handelsbetrekkingen met de Mediterrane wereld en vooral met de Etrusken. Deze leverden aan de Kelten wijn, vaatwerk en luxeproducten. De Kelten bouwden versterkte burchten, die meestal enkel een defensieve bedoeling hadden. Sommige nederzettingen vormden echte stedelijke centra, waar de Kelten hun rijkdommen en hun nijverheid concentreerden. Vanaf 150 v. C. werden in de Belgische gebieden de eerste Keltische munten geslagen. Zij waren gebaseerd op Griekse en Macedonische voorbeelden, maar de Kelten pasten de afbeeldingen van Griekse goden of van Macedonische koningen al gauw aan, aan hun eigen wereldbeeld. Het Keltische geld wijst op een stevige integratie van de Keltische gebieden in de economie van de oudheid.
De Kelten kenden een sociale hiërarchie, waarbij de aristocratie, bestaande uit grootgrondbezitters de leiding had. Het koningschap werd geleidelijk aan afgeschaft ten voordele van een raad van ouden, waarin de notabelen zitting hadden. Zij verkoos de voornaamste magistraten en in tijden van oorlog een militaire chef. Elke notabele had een schare gewapende mannen en dichters, die van hem afhankelijk waren via een systeem van "cliëntelisme". Deze soldaten en barden maakten samen met de druïden en ambachtsleiden ook deel uit van de aristocratie. Het meerendeel van de bevolking bestond echter uit boeren, die in dienst stonden van de grootgrondbezitters. De laagste klasse werd gevormd door de slaven. Dit waren meestal krijgsgevangenen of slachtoffers van razzia's, die veelvuldig werden gehouden. De landbouwtechnieken waren tegen het einde van de IJzertijd meer geavanceerd. De aarde werd bewerkt met behulp van een een ploeg met een ploegschaar en een rister, die werd getrokken door ossen en die diep in de zware grond kon doordringen. Deze nieuwe technieken zorgden ervoor, dat het leven van de Kelten in de eerste eeuw voor Christus minder zorgwekkend was dan in de Bronstijd.
De druïden, barden en waarzeggers vormden een aparte kaste van godsdienaars met grote geestelijke maar ook wereldlijke macht. Zo waren zij naast priester ook rechter. De druïden deden veel rituelen en voorspellingen. Zij pleegden hierbij meestal dieren- en mensenoffers. De Kelten geloofden in de onvergankelijkheid van de ziel en in reïncarnatie.
De verovering van Gallië door Caesar maakte een einde aan de IJzertijd in de Belgische gewesten.
De ijzertijd (in West-Europa van circa 800 voor Chr. tot de Romeinen naar de lage landen komen - circa het begin van onze jaartelling) is de periode in de prehistorie die volgde op de bronstijd. De naam duidt op het veelvuldig gebruik van ijzer bij het maken van metalen voorwerpen. De ijzertijd is de jongste periode van de prehistorie en eindigt met de uitvinding van het schrift. De exacte periode van de ijzertijd is afhankelijk van de cultuur en geografische ligging.
Typische elementen uit de ijzertijd -die in mindere mate of helemaal niet voorkwamen in de bronstijd- zijn:
· Broeken (van wol of linnen, vaak geruit)
· IJzeren voorwerpen zoals bijlen, wapens, gereedschap, zagen
· Bronzen munten
· Bronzen situlae (zie hieronder)
· Slingerkogels
· IJzerwinning uit de natuur (Veluwe, moerasijzererts in het noorden, ijzeroer uit Brabant)
· Een soort "upperclass" die bijzondere voorwerpen bezat zoals goud en koraal
Een koningsgraf uit Oss (ongeveer 500 v.C.) bevatte bijzondere grafgiften en is het grootste dat ooit in West-Europa is gevonden (52 m. doorsnede!).
Via handel kwamen er nog andere voorwerpen naar Nederland. Opvallend zijn zogenaamde bronzen situalae (emmers) die in Centraal-Europa werden gemaakt om wijn te mengen met water (een typisch Romeins/Grieks gebruik). Er zijn er in Nederland 9 gevonden.
Omdat ijzer veel sneller corrodeert dan brons en koper zijn veel ijzeren voorwerpen die niet toevallig onder zeer gunstige omstandigheden in de bodem lagen nagenoeg volledig vergaan.
De opgraving te Dilbeek
Op 1 juni 2006 ging voor maximaal drie maanden een archeologische opgraving van start te Dilbeek op het Wolsemveld. Aanleiding van de opgraving was het proefsleuvenonderzoek, uitgevoerd door de Afdeling Monumenten en Landschappen (AML) begin april. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat er zich op het terrein een IJzertijdsite bevond.
Het oudste gevonden voorwerp is een vuistbijl uit het Neolithicum (ongeveer 3000 v.C.) de laatste periode van de Steentijd.
|
Het proefsleuvenonderzoek kwam er n.a.v. de voorwaarden die AML oplegde op de verkavelingsaanvraag van Haviland. Haviland financierde vervolgens een kraan om gedurende een dag het terrein d.m.v. twee lange proefsleuven te laten evalueren. In de sleuven werden er een aantal paalkuilen aangetroffen, één kuil met verbrande huttenleem en een aantal IJzertijdscherven, waaronder één randscherf. Daarnaast werd er ook een puinlaag met Romeinse tegulae of dakpannen aangetroffen, die waarschijnlijk door erosie op het hellend terrein bovenop de IJzertijdsite is geschoven.
AML, het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE), de gemeente Dilbeek en Haviland bundelden de krachten om gedurende maximum drie maand het terrein op te graven. Dirk Pauwels van het VIOE nam de leiding van de opgraving op terrein. Aangezien de archeologische opgraving gedurende de maanden juni, juli en augustus verliep, was de aanwezigheid van stagestudenten of vrijwilligers wenselijk. Wegens haar historisch belang zal, na het samenbrengen van geldelijke middelen, in de nabije toekomst verder nauwgezet onderzoek verricht worden. Hierdoor zal men in de bodem ongetwijfeld nog vele sporen terugvinden.
Proefsleuven op het Wolsemveld